Перевод: с английского на нидерландский

de leden van het Hogerhuis

1 Lords temporal

leden van het Hogerhuis, de aartsbisschoppen en bisschoppen buiten beschouwing gelaten

English-Dutch dictionary > Lords temporal
2 lord

n. Oppermachtige, Heer, God; Jezus Christus

lord¹

[ lo:d]

I 〈eigennaam; Lord; ook the〉

1 (de) Heer ⇒ God

♦voorbeelden:

1   the Lord's Prayer • het Onze Vader

     the Lord's Supper • het heilig/Laatste Avondmaal

     〈 informeel〉 good Lord! • lieve help!, goeie hemel!

     (the) Lord only knows • dat mag God weten, God weet

II 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 heer ⇒ vorst, koning

2 〈 ook Lord〉 lord ⇒ edelachtbare, excellentie

♦voorbeelden:

2   live like a lord • als een vorst leven

     My Lord • edelachtbare, heer

¶ 〈formeel; schertsend〉 lord and master • heer en meester 〈 echtgenoot〉

     〈 juridisch〉 Lord of Appeal (in Ordinary) • Hogerhuislid

→ drunk drunk/

III 〈meervoud; the Lords〉

1 het Hogerhuis ⇒ de leden van het Hogerhuis

→ spiritual spiritual/

————————

lord²

〈 werkwoord〉

1 de baas spelen

♦voorbeelden:

1   lord it over someone • over iemand de baas spelen

English-Dutch dictionary > lord